Rook uit de machinekamer?! Da’s geen kleinigheid. Oud-commandant Rob Segaar herinnert zich een rokerig incident met een goede afloop… Rob Segaar was commandant van de Mercuur van 16.03.1982 tot 07.10.1983. Hij stuurde ons deze herinnering, waarvoor dank!

Hr.Ms. “Mercuur”, een stokoude gewezen oceaan-mijnenveger, verbouwd tot torpedowerkschip, dobbert op de Noordzee als schip van de wacht. Het schip is, na een tijd op de Rijkswerf, voor het eerst op zee. Het is nacht en de zee is kalm en koud. Een matroos houdt de wacht op het halfdek. Een miezerig regentje maakt het gebruikelijke rollen van een shagje tot een opgaaf. Na zijn uur zonder spannende gebeurtenissen is zijn parka-jas doorweekt.

De aflosser komt op tijd. De matroos kent de weg aan boord. In de ketelruimte, boven aan de trap naar de machinekamer, is het warm. De jas gaat uit en om die te drogen lijkt het slim om deze op een van de ketels te leggen. De stuurboords-ketel is vorige week nog door de werf opgeknapt, de isolatiedekens zijn nog niet gemonteerd en hij voelt lekker warm. De matroos warmt zelf ook op en gaat naar kooi (bed). De jas blijft drogen.


[Foto: brandoefening aan boord van Zr.Ms. van Speijk, uit de videoserie op YouTube “Kom aan boord” ]

In de machinekamer zijn een korporaal-machinist en zijn maat bezig als zij door een onaangename geur opmerkzaam worden op een vurige gloed vanaf het hoger gelegen dek. Brand! De officier van de wacht op de brug wordt gebeld: “Hier de machinekamer. Brand!” Adequaat wordt er een porronde (langs alle verblijven om mensen te wekken en waarschuwen) georganiseerd.

De commandant (kapitein), dat ben ik, geniet van een welverdiende nachtrust als de deur van de kajuit (de hut van de commandant) openvliegt. “Commandant, brand in de machinekamer!” Ik kleed mij een beetje aan en spoed mij naar de dichtstbijzijnde deur, die naar de machinekamer leidt, om poolshoogte te nemen. Ik open de deur, die uitzicht biedt op de ketelruimte en de trap naar de machinekamer, en sta oog in oog met een vlammenzee. Ik kan niets uitrichten en sla de deur weer dicht. “Brand in de machinekamer en daarboven al vlammen? Schip verlaten? Is er al brand op een hoger dek?”: vraag ik mij af.

In de kaartenkamer verzamelt zich het brandpiket (brandweer groep), worden telefoons omgehangen en situatieborden opgetuigd. Alles is in gereedheid om de grootst mogelijke ramp die het oude houten schip kan overkomen het hoofd te bieden.

Ik ga via het open dek naar de kaartenkamer. Sloep en vlotten zien er geruststellend uit. Er komen nog geen vlammen boven dek. In de kaartenkamer doet de oudste officier mij verslag van de genomen maatregelen: “Brandpiket is gereed. Slangen worden uitgerold en de mannen staan in aanvalspositie.” Of woorden van gelijke strekking. De chef machinist heeft zich gekleed voor groot en klein slem en gaat, voor hij naar de kaartenkamer gaat, ook een kijkje nemen in de ketelruimte. Hij pakt een nabije brandslag van de haspel, opent een andere deur dan ik gebruikte, ziet vuur aan de overkant en spuit een forse nevel richting de vlammen, waarna slecht een dichte mist rest. Hij gaat naar de kaartenkamer en meldt: “Ik heb het geblust. Een of andere … heeft een jas op die ketel gelegd. Alle verf stond in de fik.” Schade: zwarte ketel, wanden, plafond en deur. Reparatie: bedrading en veel schilderwerk. Mijn les: Eerst blussen, dan denken.

Meer verhalen van oud-opvarenden?

Kijk op > Oud-opvarenden